Bertje, Marleentje en Elly Sanders

Elbert Daan, roepnaam Bertje (4)
Geboren: 14 februari 1939 te Amsterdam
Marie Lena, roepnaam Marleentje (8)
Geboren: 8 oktober 1934 te Amsterdam
Onderduikadres in Sliedrecht: Hugo de Grootstraat 70

Eline, roepnaam Elly (10)
Geboren: 12 december 1932 te Amsterdam|
Onderduikadres in Barchem: Vordenseweg 17

Het hele gezin is op 10 september 1943 te Auschwitz vermoord.

David en Clara Sanders laten begin 1942 hun drie kinderen (Elly, Marleentje en Bertje) op twee verschillende adressen onderduiken. Zelf weigeren ze te verdwijnen, ze gaan zonder ster op straat, met valse persoonsbewijzen.

Als David en Clara op 26 augustus 1943 worden gearresteerd probeert Jodenjager* Engelbert Kobus achter de adressen te komen waar hun kinderen ondergebracht zijn. Hij slaat vader David met een boksbeugel net zo lang en net zo hard tot die geen tand meer in zijn mond heeft. Als wordt gedreigd Clara op dezelfde wijze te mishandelen, geeft Sanders de adressen. Kobus gaat zelf naar Sliedrecht. Daar zitten de twee jongste kinderen, Marleentje en Bertje. Ze wonen sinds het voorjaar 1942 bij de familie Hollebrands in de Hugo de Grootstraat, die voor ze zorgt alsof het eigen kinderen zijn.

Al een dag na de arrestatie van David en Clara meldt Kobus zich bij de politie in Sliedrecht. Vergezeld door een van de agenten gaat hij naar de Hugo de Grootstraat. Als Kobus aanbelt, beweert mevrouw Hollebrands vruchteloos dat Marleen en Bertje logés zijn, kinderen van kennissen. Maar Kobus heeft de persoonsbewijzen van de ouders in zijn handen.

Na de oorlog zegt mevrouw Hollebrands tegen de politie:
‘We hadden de kleinen ruim een jaar in huis gehad en ik was zeer aan hen gehecht. Met grote angstogen stond Marleentje bij mij toen ik de koffer pakte en vroeg mij of die man een NSB’er was en of het waar was dat haar broertje en zij met die man mee moesten. Ik stelde haar gerust en zei dat zij naar hun ouders zouden worden gebracht. Mijn hart brak bij al die ellende, want ik begreep wat die kinderen te wachten stond.’

Ook Eline (Elly) ondergedoken bij een boer in Barchem (in de Achterhoek vlak bij de Duitse grens) wordt opgehaald. Joop Hollebrands, de Sliedrechtse “vader” van Marleen en Bertje, wordt zo woedend dat ze de twee kinderen bij zijn gezin hebben weggehaald, dat hij naar Amsterdam reist en probeert de Joodse familie te redden. Het lukt hem door te dringen tot de Hollandse Schouwburg, spreekt daar met de in elkaar geslagen David en bedenkt van alles om ze vrij te krijgen – tot omkoping aan toe. In de crèche ziet hij ook de drie kinderen, die inmiddels weer bij elkaar zijn: ‘De koffer met kleren van Marleentje en Bertje was reeds gestolen. Terwijl Bertje, die een zwakke gezondheid had, in ijlende koorts lag.’

Hollebrands doet zondag 5 september 1943 een uiterste poging en het lukt hem David en Clara heelhuids uit de Hollandse Schouwburg en twee van de drie kinderen uit de crèche te krijgen. Maar Eline blijft achter. Op hun opvangadres worden de vier binnen een paar uur alweer opgepakt en toen waren alle kansen verkeken. David, Clara, Elly, Marleentje en Bertje Sanders gaan direct op straftransport en worden op 10 september 1943 in Auschwitz vermoord. Marleentje en Bertje worden 8 en 4 jaar jong.

Voor dit verhaal hebben we gebruik gemaakt van het boek “De tragische ondergang van de familie Sanders” van Dick Verkijk.

Vanaf 1943 ontvingen medewerkers van de Sicherheitsdienst (SD) een premie voor elke Jood die zou worden opgepakt. In de grote steden kwamen ook enkele afdelingen van politie in aanmerking voor die beloning. In Amsterdam pakte de Colonne Henneicke tussen maart en september 1943 ruim 8.000 Joden op. Voor elke opgepakte Jood kregen de leden minimaal 7,50 gulden ‘kopgeld’. In de herfst van 1944 waren de premies opgelopen tot 40 gulden per Jood. Tijdens arrestaties en verhoren schuwden leden van de Colonne Heinecke geweld niet.

Op vrijdagmiddag 27 april 2018 (Koningsdag) heeft Gunter Demnig rond 14.00 uur bij het adres Hugo de Grootstraat 70 een Struikelsteen voor Bertje Sanders en zijn zusje Marleentje gelegd. Corrie Smaardijk-Hollebrands, die in de oorlog van dezelfde leeftijd was als Bertje en Marleentje, woonde samen met haar zoon Joop de ceremonie bij en zij hielden er een toespraak. Ook Dick Verkijk, auteur van het boek “De tragische ondergang van de familie Sanders” hield een toespraak. Jansje Stodel sloot de ceremonie met een dankwoord af.

Op 11 april 2023 heeft Gunter Demnig in de Hugo de Grootstraat ook een struikelsteen voor Elly Sanders gelegd. Hiermee zijn de kinderen symbolisch weer verenigd. Burgemeester Jan de Vries hield een toespraak, evenals Joop Smaardijk, kleinzoon van Joop Hollebrands, bij wiens gezin de kinderen in de oorlog ondergedoken zaten.

Leentje Nederlof (54)

Geboren: 22 september 1890 in Wijngaarden
Overleden: 28 februari 1945 in Ravensbrück 

Adres: Stationsweg 32

Leentje Johanna Nederlof verhuist in 1924 met haar ouders van Wijngaarden naar Sliedrecht. Na hun overlijden, woont Leentje van 1929 (alleen en ongehuwd) in wat toen nog Stationsweg 32 was. Bij de hernummering van de Stationsweg in 1952 kreeg de woning nr. 42.

Voor de oorlog begon hield mejuffrouw (zo werd je in die tijd genoemd als je niet was getrouwd) Nederlof kostgangers. Het huis was er ruim genoeg voor en het bracht natuurlijk ook wat geld in het laatje. Haar kostgangers waren in de regel mensen van Joodse komaf. Toen de Joden ook in ons land (met ingang van zondag 3 mei 1942) verplicht werden de zogeheten Jodenster te dragen, de Duitsers ruim twee jaar na het begin van de oorlog Westerbork overnamen als doorgangskamp en de bewegingsvrijheid van Joodse inwoners verder werd beperkt, werd het een stuk moeilijker de Joodse kostgangers te huisvesten. Eigenlijk had zij hen toen de deur moeten wijzen. Maar dat deed ze niet: formeel waren er geen kostgangers meer, maar de mensen konden wel blijven en zijn op die manier eigenlijk ondergedoken. Bij de buurtbewoners was algemeen bekend dat er ook toen “kostgangers” in huis waren. Naar alle waarschijnlijkheid heeft een van die buurtbewoners de zaak ook aangebracht.

13 Joodse “kostgangers” (waaronder de familie Van Gelderen) zijn opgepakt. In het dagrapport van de Sliedrechtse politie van woensdag 3 maart (op donderdag 4 maart) 1943 lezen we dat om 11.30 “op last van de Duitse politie, Devisenschutzkommando Niederlande, Aussenstelle R’dam, Parklaan 40 politieassistentie is verleend bij de arrestatie van een achttal Joden, die zich in strijd met de desbestreffende voorschriften ophielden bij Mejuffrouw Nederlof, Stationsweg 32 alhier. Een tweetal Joden namen bij de komst van de Duitsche beambten de vlucht. Een der Duitschers loste een schot doch miste, waarom de Joden richting van den Dijk wegliepen. De overige Joden werden door voornoemde beambten naar het Bureau van Politie overgebracht”. De acht opgepakte Joden waren:  Joseph de Raaij; Vrouwtje de Raaij-de Jong (echtgenote van Joseph); David de Goede; Julia de Goede-Salomons (moeder van David); Rozette van Aalst; Martha Kattenburg-Goldstein (schoonzus van Antoinetta en Hester); Antoinetta Rosenau-Fles (zus van Hester) en Hester Kattenburg-Fles (zus van Antoinetta). Via het Rode Kruis is achterhaald dat ze allemaal op 29 maart zijn aangekomen in Westerbork en van daaruit op transport zijn gesteld naar Duitsland. Joseph en Vrouwtje zijn op 17 september 1943 vermoord in Auschwitz. De anderen gebeurde dat in Sobibor op 9 april 1943.

Ook Leentje werd dus gearresteerd en via kamp Vught in 1944 naar Buchenwald getransporteerd. Daar kreeg ze – kort voor de bevrijding – de keuze: of ze ging werken in een munitiefabriek of ze werd op transport gesteld naar het vrouwenkamp Ravensbrück. Ze koos voor het laatste omdat ze er niet voor voelde mee te werken aan de fabricage van munitie. Op 28 februari 1945 (twee maanden voor de bevrijding van het kamp door de Russen) is mejuffrouw Nederlof overleden.

Het pand Stationsweg 42 is na 1975 in gebruik geweest als koffiebar “Het Luik” van Youth for Christ. Een organisatie die in die jaren ook in Sliedrecht een afdeling had. Eind jaren ’80 is het pand gesloopt om ruimte te maken voor ontwikkelingen rondom de Bonkelaar.

Het bedrijf Drechtsteden Hypotheken & Verzekeringen uit Papendrecht heeft laten weten de steen van mejuffrouw Nederlof graag te financieren. Een mooi voorbeeld, dat wat ons betreft navolging verdient.

Maandag 7 oktober 2019 heeft Gunter Demnig 12 struikelstenen geplaatst in het trottoir waar ‘het droevigste huis van Sliedrecht’ ooit stond. Lees ook het artikel in het periodiek van de Historische Vereniging Sliedrecht, december 2019: Verhalen over de bewoners van Stationsweg 32 tijdens de oorlog.

Foto’s zijn van Suzanne Heikoop van SHe Fotografie in opdracht van het Kompas Sliedrecht.

Cornelis de Rek (22)

Geboren: 18 juli 1922 te Sliedrecht
Overleden: 11 november 1944 te Obhausen

Adres: B599 (stoep in de Kerkbuurt, woningen zijn gesloopt, nu ongeveer ter hoogte van Joost van den Vondelstraat 11).

Op 26 augustus 2013 vertelt Marinus de Rek, de jongere broer van Kees, dit persoonlijke verhaal:
“Ten tijde van de razzia – 16 mei 1944 – was ik tien jaar, zodat ik het meeste hierover later heb meegekregen van wat mijn vader en moeder daarover vertelden. Kees werd die bewuste dag vroeg in de morgen opgepakt bij de Tolsteeg, waar hij met een collega grond aan het rijden was. Op dat moment was hij door werkgebrek niet meer bij scheepswerf Lanser werkzaam (In Amersfoort wordt als beroep opgegeven: maathelper; in de Duitse overlijdensakte is sprake van het beroep Erdarbeiter).

Toen Kees werd weggevoerd naar de Nederlands Hervormde Kerk kwam hij onderweg vader tegen, die op weg was naar zijn werk bij scheepswerf Lanser. Kees wees op zijn borstzak om vader duidelijk te maken dat hij zijn persoonsbewijs bij zich moest dragen.

Tijdens het verblijf van Kees in Kamp Amersfoort stuurde de gemeente Sliedrecht tussentijds ook nog een brief, met daarin de geuite verwachting dat Kees wel spoedig vrijgelaten zou worden. Op een gegeven moment kwam er bericht uit Amersfoort, dat er een koffer met kleding e.d. gebracht moest worden. Maar waar nu zo gauw een koffer gehaald? Er was vrijwel niets te krijgen. Vader heeft toen een koffer van triplex laten maken bij timmerman Van den Dool in Wijk C. Bij het afgeven van de koffer in Amersfoort werd gezegd: “Zet hem daar maar neer”, verder contact was niet mogelijk.

Kees keerde niet meer terug uit Duitsland. Hij overleed er, slechts 22 jaar oud, op 11 november 1944. Van de herbegrafenis herinner ik mij dat, toen wij op de begraafplaats aankwamen, er drie kisten bij de geopende graven stonden.

Verder weet ik van de razzia dat Aart Kop en Hannes Dekker, die bij ons in de buurt woonden, ook werden opgepakt. Hannes die op de boerderij van zijn vader werkte werd ’s morgens tijdens het melken onder de koeien vandaan getrokken. Aart Kop zou in een brief uit Duitsland aan zijn ouders hebben verteld dat Kees ziek was.

Vader sprak later bij de uitreiking van de onderscheidingen aan leden van het verzet: “Prins Bernhard komt medailles omhangen, maar onze jongen is de dupe”. Over data gesproken: op de dag van de razzia, 16 mei, was mijn vader jarig. In 1946 kregen we op mijn verjaardag, 24 januari,  bericht van het Rode Kruis met de bevestiging van het overlijden van mijn broer.”

Steven Gerrit van der Kreeft (22)

Geboren: 11 juli 1922 te Schiedam
Overleden: 9 december 1944 te Lippendorf

Adres: E3 (huidig adres: Stationsplein 8, ter hoogte van de Heeren van Slydregt).

Op 20 november 2014 mailt mevrouw De Jong-van der Wiel, een nichtje van de heer Van der Kreeft, het volgende:
“Mijn moeder was Wies van der Kreeft, de zus van Bartho en Gerrit van der Kreeft. Hun vader was stationschef in Sliedrecht. Het verhaal zoals ik dat van mijn moeder ken, is dat haar broers Bartho en Gerrit  vanuit de woonkamer boven het station zagen hoe de bij de razzia opgepakte groep mensen naar een gereedstaande trein werd afgevoerd. De jongens herkenden in die groep een paar vrienden, renden er naar toe en werden toen natuurlijk zelf ook opgepakt. Hun moeder, mijn oma dus, zag het voor haar ogen gebeuren en heeft daar grote shock van opgelopen. Mijn moeder heeft het evenmin goed kunnen verwerken, temeer daar zij degene was die uiteindelijk van het Rode Kruis bericht kreeg over het overlijden van haar broer Gerrit en zij dat droeve nieuws moest overbrengen aan haar ouders.”

Maandag 7 oktober 2019 heeft de Duitse kunstenaar Gunter Demnig in aanwezigheid van verschillende nabestaanden een Struikelsteen gelegd voor Steven Gerrit van der Kreeft.

Foto’s: Steven Gerrit van der Kreeft reikt de Struikelsteen voor zijn omgekomen oom en naamgenoot aan aan Gunter Demnig. De steen ligt nabij het station waar de familie Van der Kreeft in de oorlog woonde.

Jacob van der Knaap (19)

Geboren: 1 juli 1925 te Sliedrecht
Overleden: 2 november 1944 te Obhausen

Adres: Julianastraat 30 (thans ter hoogte van nummer 24, oorspronkelijke woning is gesloopt).

Op 3 april 2013 vertelt mevrouw Adri Boer-van der Knaap, een zuster van Jaap het volgende:
“Toen mijn broer werd opgepakt, woonden wij in de Langstraat 30, die eigenlijk Julianastraat heette, maar op bevel van de Duitsers in 1942 zo was omgedoopt (er mochten geen levende leden van de Koninklijke familie vernoemd worden).

16 mei 1944, de dag van de razzia, moest Jaap voor de Duitsers werk bij de Alblasserdamse brug verrichten. Hij ging er ’s morgens vroeg met de bus heen. Onderweg werd hij uit de bus gehaald met andere jongens die allemaal in een bepaalde leeftijdscategorie vielen. Dat moet in Wijk C of D geweest zijn, want toen Jaap met een groep andere jongens werd weggevoerd richting centrum, passeerden zij een oom van ons, Jan van de Graaf, een halfbroer van onze vader. Deze stond voor de stoep waarin hij woonde, op C 504, aan de dijk en zag de jongens onder bewaking voorbij trekken, zonder dat hij iets uit kon richten, zoals hij later vertelde. We hadden thuis een groot gezin en omdat vader langdurig ziek was, diende Jaap als oudste zoon, voor kostwinner. Hij deed daartoe allerlei werk, zo was hij onder andere hulp bij een groenteboer. De dag dat Jaap werd opgepakt, ben ik met een zuster van me bij de kerk gaan kijken. Daar stonden alle opgepakte jongens bij elkaar. Het brood wat we meegebracht hadden, mochten we niet aan hem afgeven. Tegen de avond werden de jongens ingeladen in legerwagens. Bij het instappen wees Jaap met zijn vinger naar de mond om aan te geven dat hij honger had. Later kwam er bericht uit Amersfoort, dat we een koffer met kleding moesten brengen. Mijn oudste zuster Maria en ome Jaap van der Knaap hebben deze daar heen gebracht. Al vrij snel kwamen er jongens terug en stuurde moeder ons regelmatig naar de Stationsweg om te kijken of Jaap er deze keer ook bij zou zijn. Het is voorgekomen dat de Stationsweg vol liep met teruggekeerde jongens en belangstellenden. Jos Kraaijeveld heeft na zijn terugkeer uit Duitsland het overlijden van onze broer eerst aan een oom uit de familie verteld.”

Later in 2013 vult mevrouw Mien Kornet-van der Knaap, de jongste zuster van Jaap als volgt aan:
“Wat ik nog weet, is dat Jaap bij de aanhouding in de bus naar Alblasserdam zijn broodtrommel en drinken voor die dag daar achter heeft moeten laten. ’s Avonds heeft iemand zijn trommel en drinken bij moeder teruggebracht. Jaap werkte als losarbeider, waar hij maar kon, o.a. bij groenteboer Verschoor en bij een slager. Op de morgen van de razzia heeft moeder nog brood aan hem af mogen geven, maar drinken werd niet toegestaan. Later op de dag ben ik met een zuster bij de kerk gaan kijken, maar we mochten niet verder komen dan op de dijk bovenaan de Stationsweg, voor de winkels van De Gruijter en Jamin. De Stationsweg was bovenaan ook afgezet. Regelmatig gingen wij naar het station, wanneer het gerucht ging dat er jongens uit Amersfoort zouden terugkeren. Ook stonden dan veel mensen langs de weg op de uitkijk naar familie of bekenden. Zo hebben we ook kaalgeknipte mannen zien thuiskomen, doch nooit was Jaap daarbij. Achteraf gezien maakte hij als losarbeider geen kans om vrijgelaten te worden. Veel later heb ik Jos Kraaijeveld nog wel eens gesproken, die vertelde dat sommige jongens van de honger, als ze daar kans toe zagen, aardappelen of groenten uit de grond trokken en deze rauw opaten. Zelf had hij dit nooit gedaan, omdat hij niet zo’n hongerig persoon was. Verder is het mij bekend dat Van Beuzekom en Ad Schagen ook werden opgepakt en na enige tijd weer zijn vrijgelaten.”

Op 18 september 2021 heeft burgemeester Jan de Vries in aanwezigheid van een groot aantal nabestaanden een struikelsteen voor Jaap van der Knaap gelegd. De steenlegging zou eigenlijk in november 2020 plaatsvinden, maar kon toen vanwege de coronamaatregelen niet doorgaan.  Op de foto zien we Kees van der Knaap, de jongste broer van Jacob, met nicht José Bosch-van der Knaap een witte roos op de steen voor hun broer en oom leggen.

Arie de Kluijver (18)

Geboren: 13 januari 1926 te Sliedrecht
Overleden: 11 januari 1945 te Peres

Adres: C211 (huidig adres: Molendijk 25)

Het persoonlijke verhaal van Arie de Kluijver is in augustus 2015 verteld door zijn broer Henk en zus Maartje:
“Arie was in de tijd van de razzia van 16 mei 1944 schippersknecht. Door de oorlog en door de inbeslagname van het schip waarop hij werkte, was hij echter tijdelijk zonder werk. Om toch wat te verdienen was Arie bij melkboer Cees Koorevaar in dienst. Op de dag van de razzia hoorde hij bij een klant – op circa 500 meter van zijn ouderlijk huis aan de C 211 – wat er die dag speelde. Hij is toen in lichte paniek zo snel mogelijk naar huis gaan. Voordat er ook maar een plan gemaakt kon worden (bijvoorbeeld dat Arie zich ergens zou verstoppen), waren de Duitse soldaten al binnen. Voor de ogen van de hevig geschrokken aanwezige familie werd hij meegenomen en brachten ze hem naar het verzamelpunt bij de Nederlands Hervormde kerk. Later die dag werd Arie met lotgenoten naar het station gebracht voor transport naar Amersfoort. Onze vader moest enige tijd later wat kleding naar Kamp Amersfoort brengen. Dit kon hij aan de poort afgeven zonder dat hij zijn zoon mocht zien. De rest van de geschiedenis is bekend.

Het bericht van Aries overlijden kwam pas twee maanden na zijn dood op een vrij ontactische manier bij onze familie aan. Op een zaterdag in maart 1945 kwam onze zus Maartje (toen 12 jaar oud) iemand op de dijk tegen die het haar vertelde. Deze man was waarschijnlijk op de hoogte via Henk de Jong, een Sliedrechtse Merwedegijzelaar die als Sanitäter in de Duitse kampen De Kippe en Alpenrose werkzaam was. Hij verpleegde er vele jongens en administreerde de overleden gevangenen zorgvuldig op vellen papier. Op 11 januari 1945 noteerde hij het overlijden van Arie in Peres (24 km. ten zuiden van Leipzig) en hij heeft daar waarschijnlijk iets over naar huis geschreven. De man die mijn zus sprak had geen idee, dat onze familie nog niet van het overlijden van Arie op de hoogte was. In die onwetendheid begon hij hierover een gesprek met Maartje, die toen begreep dat Arie niet meer leefde. Met het nog onverwerkte verdriet van het overlijden van een andere broer drie jaar daarvoor (Piet, 13 jaar oud), is zij naar huis gerend om het droeve nieuws aan onze ouders te vertellen. De bevrijding van Nederland twee maanden later was derhalve voor onze familie moeilijk als een feest te zien.”

In de oorlog woonde Arie met zijn broers en zussen in het ouderlijk huis aan de Molendijk 25 in Sliedrecht. Daar heeft Gunter Demnig op zaterdag 28 april 2018 om 10.00 uur een Struikelsteen voor Arie gelegd. Loco-burgemeester Hanny Visser hield er een toespraak en Anja van der Starre deed dat namens de familie. Henk de Kluijver, een jongere broer van Arie reikte de steen voor zijn broer aan Demnig aan. Aries zus Maartje legde een witte roos.

Pieter van Hemert (23)

Geboren: 3 september 1921 te Sint-Maartensdijk (Tholen)
Overleden: 9 februari 1945 te Borna

Adres: D481 (huidig adres: Parallelweg 8).

Het persoonlijke verhaal van Pieter van Hemert (03-09-1921) is in oktober 2015 op papier gezet door de heer Adriaan van Hemert (1929), de jongste broer van Pieter:
“In februari 1943 vertrokken wij vanuit onze woonplaats Sint-Maartsensdijk (Tholen) naar Sliedrecht. We moesten er weg omdat de Duitsers Tholen onder water hadden gezet uit angst dat de geallieerden daar eventueel zouden landen. De reis ging per bus en trein. In Zevenbergen, waar de trein stopte, stond broer Pieter met een grote jutezak vol met spullen. Hij was al een dag eerder naar een oom en tante gegaan. Met die grote zak kon hij echter de volle trein niet in. Hij bleef achter op het station in afwachting van een volgende trein. In gedachten zie ik hem daar nog staan.

Via Dordrecht kwamen we per bus in Sliedrecht aan en daar langs de dijk vlak naast de spoorbrug lag de beurtschipper Vermeulen met onze huisraad. Vanuit het schip werden onze spullen met karren naar ons evacuatieadres – D 481 -gebracht: boerderij “De Oude Hoeve” van de familie Vink. Wij waren daar met mijn vader, vijf broers en twee zussen. Twee broers en één zus waren elders geëvacueerd; onze moeder was toen al ruim tien jaar overleden.

Dinsdagochtend 16 mei 1944 omstreeks half zeven kwamen de zonen van boer Vink terug van het melken. Ze waren met paard en wagen, die geladen was met volle melkbussen. De bussen werden in de put met water gezet om te koelen. Ik stond er bij te kijken toen er enkele Duitse soldaten naar ons toe kwamen. Ze commandeerden dat de mannen naar binnen moesten en dat ik, omdat ik nog maar een jochie van 15 was, op het paard moest passen.

Na verloop van enige tijd kwamen de soldaten naar buiten met Pieter op z’n klompen. Pieter viel in de leeftijdscategorie van de mannen die bij de razzia opgepakt moesten worden. Later die dag hoorden we dat ze alle opgepakte mannen bij de Grote Kerk verzamelden. Ik ben daar nog gaan kijken, maar ik mocht er niet in de buurt komen. We vernamen pas later dat ze naar concentratiekamp Amersfoort gebracht waren. Mijn vader moest daar na een poosje een koffer met kleren en andere spullen gaan brengen.

Na verloop van tijd kwamen er soms mannen vanuit Amersfoort naar huis. Ze arriveerden dan meestal ’s avonds per trein weer in Sliedrecht. Vanaf die tijd ging ik iedere avond op mijn fietsje met autobandenreepjes om de wielen naar het station om te kijken of Pieter er ook bij zou zijn. Maar na een poos ben ik daar mee gestopt. Hij kwam niet terug, maar bleek met de andere gijzelaars naar Borna bij Leipzig getransporteerd te zijn. We hebben vanuit Duitsland nooit meer iets van Pieter vernomen. Pas na de bevrijding hoorden we wat er met hem gebeurd was.

Omdat er destijds ook in Sliedrecht weinig voedsel was, ging mijn vader met mijn oudste broer naar de Hoeksche Waard om aardappelen te halen. Toen ze daar waren, ontmoetten ze iemand uit onze oude woonplaats Sint Maartensdijk. Deze man zei tegen mijn vader: ‘Dat is ook wat met je zoon!’ Mijn vader die nog van niets wist, vroeg wat er dan was met zijn zoon, waarop de man antwoordde: ‘Die is toch in Duitsland overleden!’.

Mijn vader was door deze mededeling erg  ontdaan en keerde meteen terug naar Sliedrecht (omdat er steeds Duitse soldaten in de boerderij van Vink ingekwartierd werden – die onze slaapkamers inclusief bedden in gebruik namen – waren we eind maart 1945 verhuisd naar Baanhoek, adres D 587).

De dood van Pieter was niet het enige slechte nieuws wat we te verwerken kregen. We vernamen later ook dat mijn opa en een oom tijdens de evacuatie overleden waren. Begin juni 1945 keerden we terug naar Sint Maartsensdijk. Daar is onze Pieter op 6 november 1949 herbegraven. Een dag eerder was hij vanuit Borna overgebracht naar Tholen. De kist heeft een dag in onze woonkamer gestaan. Het graf wordt door de Oorlogsgravenstichting onderhouden en wij bezoeken het nog ieder jaar een keer. Ondanks dat het allemaal al zo lang geleden is, herinner ik het mij nog steeds.”

In de oorlog woonde Pieter met zijn broers en zussen aan de Parallelweg 8 in Sliedrecht. Daar heeft Gunter Demnig op zaterdag 28 april 2018 om 10.45 uur een Struikelsteen voor Pieter gelegd. Maria Stam hield er namens de familie, die ruim vertegenwoordigd was, een toespraak.  Adriaan van Hemert reikte de steen voor zijn broer aan Demnig aan. Naamgenoot en neef Piet van Hemert  legde de witte roos.

Pieter Harkema (25)

Geboren: 25 januari 1920 te Appingedam
Overleden: 13 maart 1945 te Zöschen

Adres: Rembrandtlaan 12 (thans Rembrandtlaan 20)

Arie Vlot (1920) vertelt in een gesprek op 22 juli 2015 over zijn vriend Pieter Harkema en wat hij zelf meemaakte die 16e mei 1944, het volgende:
“Piet woonde indertijd met zijn vader, moeder en zijn jongere zuster aan het Van den Houte Willemsplein nr. 7, waaraan grenzend het kantoortje van de vakbond, waarvan zijn vader bestuurder was, was gevestigd. Zelf woonde ik bij mijn ouders in de Prins Hendrikstraat nr. 59, er vlak achter dus en zo ben ik bevriend met hem geraakt toen de familie Harkema daar (in 1937) kwam wonen.

In die tijd had hij net als ik, elektrisch lassen geleerd, maar dat beviel hem helemaal niet, hij vond het maar een rot vak. Zodoende is hij in het begin van de oorlog naar de machinistenschool in Dordrecht gegaan. Piet was een intelligente vent, waar een ander voor die opleiding twee jaar nodig had, deed hij het in één jaar. Maar daarna moest je stage lopen en daarbij een bepaald aantal vaaruren maken om je officiële papieren te krijgen. De enige mogelijkheid waar hij toen voor kon varen, was een Noorse rederij en of hij die stageplek via de machinistenschool gekregen heeft, weet ik niet. De naam van het schip heb ik wel geweten, maar die kan ik mij thans niet meer herinneren. Zijn vader vertelde me in die tijd wel dat hij o.a. in Kirkenes in het noorden van Noorwegen was geweest.

In ieder geval was hij in de periode dat de razzia werd gehouden met verlof thuis en woonde de familie ondertussen in de Rembrandtlaan, waar hij bij huis aan huis controle van z’n bed werd gelicht en overgebracht naar het plein bij de kerk. (Daar de vakbonden bij decreet van 30 april 1942 overgingen in het nieuw opgerichte Nederlandsch Arbeidsfront – NAF – of werden opgeheven, werd het woonhuis annex kantoortje door die beweging gevorderd en werd de NSB-er Adriaan Leeuwestein per 1 mei 1942 als plaatselijk leider hiervan benoemd. Derhalve moest vader Harkema wijken en verhuisde de familie uiteindelijk op 12 juni 1943 naar het adres Rembrandtlaan 12). Ik heb Piet tijdens zijn verlof evenwel niet meer gesproken. Na de oorlog hoorde ik van zijn vader hoe het met hem was afgelopen, wat een verdriet had die man. Hij vertelde mij dat een medegevangene afkomstig uit Haarlem de boodschap bij hun kwam brengen, een officieel bericht had de familie er tot dan toe niet over gehad. Kort daarna is de familie naar Groningen vertrokken en heb ik alle contact, mede omdat ik voer, met hen verloren.

Zelf werkte ik bij Aviolanda in Papendrecht en ging elke dag met de bus vanaf de kerk naar mijn werk. Maar wat gebeurt er in z’n dorp, mensen die al vroeg op straat kwamen hadden al gauw gezien dat het halve dorp vol reed met die Grüne Polizei, het grootste tuig dat er rondliep, kettinghonden noemden ze die. Dus iedereen die z’n hoofd buiten de deur stak, werd verteld dat er een razzia gehouden werd. Zo ben ik dus ook gewaarschuwd en begon rond te kijken waar ik me zou kunnen verstoppen. Eerst wilde ik met een roeiboot naar een griend bij de werf van Van Rees oversteken maar daar zag ik al Duitsers op de werf rond lopen. Toen dacht ik, weet je wat, ik steek het Middeldiep over naar die grote hoepschuren die je daar had staan, maar daar liepen ze ook al rond. Ik ben maar weer teruggelopen met mijn zakje brood naar onze straat om een schuilplekje te zoeken. Uiteindelijk ben ik naar opoe De Jager gegaan die woonde in de Prins Hendrikstraat 49. Bij haar waren al een paar jongens uit de buurt ondergedoken. Daar werd ik bij de anderen die daar onder de vloer zaten gestopt, dat waren Aart de Jager haar kleinzoon, die in het huis ernaast woonde en Lies Stuij en Wim Stuij, twee broers uit de Wilhelminastraat. Of mijn broer Wout daar nou ook bij zat weet ik niet zeker meer, maar we zaten daar met vier of vijf jongens. Toen de Duitsers in dat huis kwamen controleren, konden we ze boven ons duidelijk met de mensen horen spreken. Van heel die ploeg jongens bij ons uit het blok is er toen niemand gegrepen.”

Piet Harkema overlijdt op 25-jarige leeftijd te Dölkau en heeft zijn laatste rustplaats gevonden in het park in Zöschen.

Overigens wordt ook de vader van Pieter Harkema op 16 mei 1944 opgepakt. Pieter Harkema senior maakt deel uit van een groep vooraanstaande burgers, die in eerste instantie door de Duitsers wordt opgepakt na de aanslag van het verzet op de landwachters. Ook deze mannen worden verzameld bij de Grote Kerk in Sliedrecht. Aan het eind van de middag wordt het bevel tot vertrek van de oudere gijzelaars gegeven: zij worden naar het hoofdkwartier van de Sicherheitsdienst in Rotterdam gebracht. Later die dag verhuizen ze naar het bureau van de rivierpolitie aan de Parkhaven. Op 13 juni 1944 gaat de groep mannen op transport naar Kamp Vught. Op 5 september 1944 wordt Kamp Vught ontruimd en wordt de groep overgebracht naar Kamp Amersfoort. Hier worden de mannen op dinsdag 19 september – twee weken na Dolle Dinsdag – vrijgelaten.

Over de periode in dit kamp heeft Harkema sr. in juli 1945 het boek ‘Vught’ geschreven. Hij weet dan nog niet dat zijn zoon niet meer uit Duitsland zal terugkeren. De laatste woorden van zijn boek krijgen daardoor een extra lading: “Op den duur misschien zal het mogelijk zijn onze gevoelens van haat terug te drijven. Wij zijn Europeanen en geen wilde horden en wij weten, dat onze beschaving niet kan worden gebouwd op haat. Wij willen verder leven en werken als mensen, die deze naam waard zijn. Maar wij willen nooit weer zuchten onder de tirannie van Fascisme en Nationaal-Socialisme. Liever dood, dan ons te onderwerpen en ons geweten te bezoedelen aan het Hakenkruis. Wij willen werken en strijden in een Rechtsstaat, waarin gestreden kan worden voor Vrijheid, Welvaart en Beschaving voor allen.”

Maandag 7 oktober 2019 heeft de Duitse kunstenaar Gunter Demnig in aanwezigheid van twee familieleden een Struikelsteen gelegd voor Pieter Harkema jr.

Foto 1: Ina Zijlstra legt de witte roos bij de struikelsteen van haar oom Pieter Harkema voor zijn ouderlijk huis aan de Rembrandtlaan 20 in Sliedrecht.
Foto: Suzanne Heikoop/Het Kompas, 7-10-2019.

Foto 2: Jan Zijlstra houdt een toespraak voor het huis waar zijn omgekomen oom Pieter Harkema in mei 1944 woonde.
Foto: Suzanne Heikoop/Het Kompas, 7-10-2019.

Arie Kors Groeneveld (25)

Geboren: 30 september 1919 te Sliedrecht
Overleden: 28 november 1944 te Ammendorf

Adres: A444 (huidig adres: Rivierdijk 256).

De heer Jan Groeneveld (25-05-1926) vertelt in april 2007 het volgende persoonlijke verhaal:
“Mijn broer Arie (30-09-1919) was zeven jaar ouder dan ik. Hij runde in de oorlog de fietsenwinkel van onze neef Frans Dubbeldam in de Kerkbuurt in Sliedrecht. 2x in de week moest Arie zich melden bij de bezetter om arbeid voor hen te verrichten. Zo ook op 16 mei 1944. Hij was al vroeg op pad, want hij was op weg naar Alblasserdam waar voor de Duitsers aan de brug gewerkt moest worden. Toen hij zich op straat begaf, werd hij direct opgepakt en naar de Grote Kerk afgevoerd. Het praatje dat er een razzia gaande was, deed razendsnel de ronde. Ook mijn moeder – mijn vader was sleepbootkapitein en in die hoedanigheid in Duitsland tewerk gesteld – was al snel ingelicht. We wisten dat alle jongens tussen 18 en 25 jaar opgepakt zouden worden. Voor families met zonen in die leeftijd was het snel duidelijk: er moest een veilige schuilplaats voor deze knapen gezocht worden. Ik was bijna jarig en dan zou ik 18 worden. Ik kon dus geen enkel risico nemen. Samen met enkele andere jonge jongens vluchtten we naar een nabij gelegen scheepswerf. Daar verschansten we ons tussen het opgeslagen hout. Het bleek een goede keuze, want ondanks het feit dat er soldaten kwamen zoeken, werden we niet gevonden. We hielden ons er de hele dag schuil. Vroeg in de avond dachten Bas van den Herik en Kees van Hoek, die zich met mij op de werf verstopt hadden, dat de kust veilig was. Dit bleek helaas niet het geval: op weg naar hun ouderlijke woning werden ze alsnog opgepakt. Met nog een paar andere jongens, waaronder Piet Verhoef en Nardus Ambachtsheer, wachtten we op de werf tot het donker was. Omdat we ons ook toen nog niet veilig waanden, zijn we samen in een roeiboot naar de overkant van de rivier gevaren. Daar in de polder hebben we ook weer een hele dag, zonder eten en drinken, doorgebracht. Die nacht, toen we zeker wisten dat het gevaar geweken was, keerden we terug naar huis.

Mijn broer Arie was minder fortuinlijk. Nadat hij in de vroege ochtend van 16 mei was opgepakt, werd hij naar de verzamelplaats aan de Grote Kerk in Sliedrecht gebracht. Hij stond daar de hele dag met vele andere jonge kerels uit Sliedrecht. Mijn moeder is er later die dag met een heel brood heen gegaan. Hoe ze daar aan kwam, is mij nu nog een raadsel want alles was op rantsoen. Eigenlijk was het niet toegestaan om de jongens eten te brengen. De NSB-ers zagen er op toe, dat dit niet gebeurde, maar op een of andere manier is het mijn moeder toch gelukt. ’s Avonds werden de opgepakte jonge mannen in overvalwagens afgevoerd naar wat later zou blijken Kamp Amersfoort.

Na enige tijd kwam er een brief van Arie uit Amersfoort. Of we ervoor wilden zorgen, dat er uiterlijk 6 juli 1944 een koffer met enkele benodigdheden in Amersfoort kon worden afgeleverd. Mijn moeder en Aries verloofde zijn toen samen naar Amersfoort vertrokken om de koffer persoonlijk te gaan brengen. Ze brachten er de dag nacht door bij inwoners van Amersfoort. Van daaruit hebben ze de gang van de mannen uit het Kamp naar het station gadegeslagen, maar ik weet niet zeker meer of zij toen, tussen al die mannen, een glimp van Arie op hebben kunnen vangen.

We hebben Arie nooit meer terug gezien. Hij is in november 1944 in een Duits kamp gestorven. Mijn moeder en ik vernamen dit nieuws overigens via een grote omweg. Mijn vader was tewerkgesteld in Duitsland en we hadden al in geen twee jaar ongecensureerde post van hem ontvangen. In Duitsland was mijn vader ter ore gekomen, dat zijn zoon Arie in een Duits werkkamp was omgekomen. Dit schreef mijn vader aan een vriend van hem, die ook gedwongen in Duitsland werkte. Deze vriend schreef het tragische nieuws op zijn beurt aan zijn vrouw in Sliedrecht en deze vrouw kwam het ons vertellen. Als reden voor het overlijden van Arie was ‘hartzwakte’ opgegeven, maar later bleek dat hij aan dysenterie is gestorven.

Arie is in Duitsland gecremeerd. Via het Rode Kruis is zijn as naar Nederland teruggebracht. Naar Driehuis-Westerveld in Noord-Holland om precies te zijn. Destijds de enige plaats in Nederland waar een crematorium was. In 1948 ben ik er samen met mijn neef Frans Dubbeldam heen gereden om de urn met as op te halen. De urn is nog vijf dagen bij ons in huis geweest, voordat ie in Sliedrecht is begraven. Later heb ik contact gezocht met de Oorlogsgravenstichting, want ik vond dat er in Sliedrecht een monument moest komen voor de oorlogsslachtoffers. Het veld met oorlogsgraven is er gelukkig gekomen, ook mijn broer heeft daar nu zijn laatste rustplaats.

Achteraf hebben we nog wel eens teruggedacht aan de dag waarop de door het verzet doodgeschoten landwachter Westdijk begraven werd: zaterdag 13 mei 1944. Er waren veel mensen die op straat naar de begrafenisstoet stonden te kijken. Niemand was er rouwig om dat het zo slecht met deze landwachter was afgelopen; hij had in Sliedrecht weinig vrienden. Zijn weduwe die de spottende blikken van de toeschouwers slecht kon verdragen, riep de menigte woedend toe: ‘Ja, nu staan jullie nog te lachen, maar wacht maar … de gevolgen komen nog!’ En dat was zo, hoewel we die bewuste 13e mei in de verste verte niet konden vermoeden welk onheil er ons boven het hoofd hing.”

Op dinsdagochtend 11 april 2023 heeft Gunter Demnig op het adres Rivierdijk 256 een struikelsteen voor Arie Kors Groeneveld gelegd. Burgemeester De Vries hield een toespraak, evenals mevrouw Van Bommel, de huidige bewoner van het pand. Arja, een nichtje van Arie Kors Groeneveld, legde een witte roos bij de steen voor haar oom.

Klaas Görtemöller (24)

Geboren: 13 juli 1920 te Sliedrecht
Overleden: 17 november 1944 te Zöschen

Adres: C480 (huidig adres: ter hoogte van Molendijk 160).

Het persoonlijke verhaal van Klaas Görtemöller (13-07-1920) is in november 2008 verteld door zijn jongste zoon Teus:
“Mijn vader Klaas werd in 1920 in Sliedrecht geboren. Hij trouwde in 1940 met mijn moeder Marrigje Kooij. Op twintigjarige leeftijd werd hij vader van mijn zus Pleuni en anderhalf jaar later kwam er een zoon: mijn broer Wim. In september 1943 werd ik geboren. Ruim zeven maanden later, op 16 mei 1944, werd mijn vader in Sliedrecht opgepakt bij de Merwederazzia en zou hij nooit meer bij zijn gezin terugkeren. Op 9 juli 1943 werd mijn vader voor het eerst naar Duitsland uitgezonden. Tot begin 1943 was hij als ijzervlechter/bakschipper werkzaam bij Volker Beton in Sliedrecht. Vanwege de meldingsplichtige leeftijd in die tijd kreeg hij een oproep van het Gewestelijk Arbeidsbureau. Mijn moeder was toen zwanger van mij en de arts was bereid een verklaring te schrijven, dat uitzending hierdoor niet wenselijk was. Hoewel hieraan gehoor gegeven werd, werd mijn vader wel verplicht Wehrmachtswerk te gaan verrichten voor de organisatie Todt te Willemsdorp. Na vier maanden moest hij zich melden in Wijk aan Zee en van daaruit werd hij rechtstreeks doorgezonden naar Duitsland. Daar werd hij te Kassel als ijzervlechter te werkgesteld bij de O.T. In oktober 1943 werd hij overgeplaatst naar Herne-Sodingen. Uit brieven die hij naar huis schreef, werd duidelijk dat hij het slecht had in Duitsland. Hij verlangde erg naar huis, waar hij zijn zwangere vrouw met twee kinderen had moeten achterlaten. In zijn afwezigheid was mijn moeder in september 1943 inmiddels van mij bevallen. In mei 1944 mocht mijn vader eindelijk – na vanaf juli 1943 onafgebroken in Duitsland te zijn geweest – met verlof naar huis. Toen zag mijn vader mij voor het eerst en naar later zou blijken ook voor het laatst. Hij voelde er uiteraard weinig voor naar Duitsland terug te keren. Toen zijn vader te kennen gaf een onderduikadres voor hem te weten in de buurt van Soest, had hij zijn besluit snel genomen: hij zou niet opnieuw naar Duitsland afreizen. Door een speling van het lot gebeurde dat helaas wel. Op 16 mei 1944 was hij op weg naar het station in Sliedrecht om van daaruit naar het onderduikadres in Soest te reizen. Zover kwam het niet, want hij liep in de val van de razzia en zo werd hij door de Grüne Polizei gearresteerd. Zoals het die dag ook vele andere jongens verging, werd hij naar de verzamelplaats bij de Grote Kerk in Sliedrecht gebracht. Mijn moeder heeft hem daar die avond in de rij zien staan zo vertelde ze ons later. Mijn vader heeft daar nog kans gezien haar zijn portemonnee te geven. ‘Daar heb jij met drie kinderen meer aan dan ik’, schijnt hij gezegd te hebben. Vanuit Sliedrecht werd hij overgebracht naar Kamp Amersfoort. Toen de Merwedegijzelaars in juli 1944 vanuit Amersfoort op transport gingen, belandde hij in een concentratiekamp in Duitsland in de buurt van Leipzig. Mijn moeder vernam al die tijd niets van hem. Dat hij in de buurt van Leipzig gevangen zat, kwam haar via via ter ore. In april 1945 ontving ze van het Nederlandse Rode Kruis de mededeling dat haar man in november 1944 te Dölkau in Zöschen was overleden. Volgens betrouwbare bronnen was mijn vader gestorven van ellende, ontbering en totale uitputting. In het kamp waar hij is overleden bleek hij te zijn ingedeeld bij het zogenaamde dodencommando, wat inhield dat hij belast was met het afvoeren en begraven van lijken. Werk wat gezien de omstandigheden en mijn vaders karakter – mijn vader was nogal zwaar op de hand heb ik begrepen – waarschijnlijk tot zijn eigen dood heeft geleid. Mijn vader ligt in Duitsland begraven, maar heeft er geen persoonlijk graf. We hebben na de oorlog geprobeerd hem in Sliedrecht te laten herbegraven, maar omdat hij in een massagraf lag, is dat helaas niet gelukt. Het spreekt voor zich, dat het voor mijn moeder allemaal niet makkelijk is geweest. Op 23 jarige leeftijd weduwe worden en met drie zeer jonge kinderen achterblijven. Zeker ook in het licht van die tijd, de sociale voorzieningen waren niet zo goed als nu. In 1948 is mijn moeder hertrouwd met mijn stiefvader, die ons als zijn eigen kinderen heeft opgevoed. In die zin hebben mijn zus, broer en ik dus geen vader gemist, maar toch …”
 
De Struikelsteen voor Klaas Görtemöller is op maandag 6 februari 2017 geplaatst op de Molendijk, ter hoogte van nummer 160. De steen is geadopteerd door de ABB Bouwgroep, het bedrijf wat op dit adres gevestigd is.